Op 6 juni 1968 werd Bob Kennedy vermoord. Hierover schreef ik in de zomer van 1968 als student mijn eerste politiek artikel in het tijdschrift van de CVP-jongeren. Vijftig jaar terug.
“Bob Kennedy was het symbool van de hoop op een nieuwe wereld. Hij werd neergeschoten. Mensen sterven, ideeën zijn onsterfelijk, putten we daaruit onze diepste kracht”.
“BOB KENNEDY– JEUGD EN WIJ
Studenten revolteren, jonge negers vernielen steden, hyppies zingen van liefde en vrede, zweren bij LSD en marihuana, jongeren plegen zelfmoord, vaandelvlucht neemt toe.
Dit alles zijn geen voorbijgaande grillen, maar symptomen van een zieke wereld, een wereld waar een onherstelbare kloof is ontstaan tussen de besten onder de jeugd en de rest van de maatschappij. Inderdaad, de collectieve uitdaging der besten, zo noemt Robert Kennedy hun actie, Kennedy, één van de weinige politici, die begrepen heeft met welke jeugd hij leefde, wat zij voelde en dacht.
Om te begrijpen wat hij met “beste” bedoelt, is het nodig even toe te lichten hoe hij de jeugd zag, in welke categorieën hij haar onderscheidde (N.B. deze analyse, evenals oplossingen en visie betreffen alleen de jeugd van het welvarend deel van de U.S.A. en van W. Europa, kortom de jeugd van de welvaartstaat).
Drie opvallende soorten treden naar voren:
– De hippies, provo’s en aanverwante groepen, symbool van de totale breuk, levend van verdovende middelen en liefde, een groep die formeel weigert deel te nemen aan elk maatschappelijk leven.
– De radicalen, die wanhopig vechten voor een nieuwe wereld, maar wiens machteloze strijd uitmondt in onverschilligheid en verbittering.
– Degenen die zich integreren in het systeem en bewust of onbewust opteren voor eigenbelang en een mooie carrière.
De radicalen en de hyppies, de jongeren die zich vreemd verklaren aan deze wereld, aan deze beschaving, de gealiëneerden noemt Bob Kennedy de besten; de zo misprezen groep die geen Staat, familie, dogma’s of gezag meer aanvaardt, vormt de echte jeugd, de verlichte spits van haar generatie.
Vanwaar die kloof, vanwaar die afgrond?
Eén van de voornaamste oorzaken, en dit betreft dan vooral de U.S.A., beweert Bob Kennedy is de oorlog in Vietnam, waar de jeugd en zij alleen strijdt en sterft. Stalin heeft ze niet gekend, noch het spook van het communisme. Zij is opgegroeid in de “dooi” van de koude oorlog. Voor haar is er geen verschil tussen de dictatuur van Ky en die van Ho Sji Mingh; de leuze van haar strijd moet vrijheid zijn, een vrijheid die niet eens wordt gegund aan haar zwarte broeders in de ghetto’s van de steden. Ze ziet langs de ene kant de hypocrisie van de kernverdragen, langs de andere kant de gemene zinloze oorlog van angst en terreur. Daarenboven vallen alle militaire en politieke beslissingen op haar als een lawine waar ze zich machteloos moet naar schikken. En dit alles in een land dat zich democratisch noemt.
Echter niet alleen in de U.S.A. maar overal in de Westerse wereld, klaagt de jeugd de schijndemocratie aan. De starre verouderde partijen, de illusie van het parlement, de verkiezingen met hun vage programma’s, met hun reclame en ophitsende praktijken.
Een andere bron van ergernis is de Welvaartstaat, waar de “zaak” de “zaken” zijn, de business, het kapitalisme, met haar sfeer van eigenbelang, winst en overwoekerende reclame, een genadeloze wereld van verbruik, concurrentie en produktie, met wiens “realisme” de westerse mens zich nog steeds niet kan verzoenen.
Deze zakenman schijnt zich slechts aan de maatschappij en vooral aan de jongeren te interesseren in zover ze consumeren, in zover ze “koopkrachtig” zijn. Derhalve worden beatmuziek, sexlektuur, en filmhelden haar gaarne gegund, vrijheid van geest echter niet. De uitbuiting klaagt de jeugd aan, tegen zo een wereld protesteert zij. Voor haar is de mens geen produktie of consumptie machine, geen statistiek, geen nationaal inkomen, hij is meer, hij is een persoon, die vrijheid, eerbied en waardigheid verdient.
De jeugd haat troosteloze steden, waar al het schone en natuurlijke blijkbaar moet verdwijnen. Ze verwerpt de collectivisatie, produkt van onderwijs en massamedia; de verbureaucratiseerde en geautomatiseerde arbeid. Jongeren negeren een maatschappij waarin geld en aanzien de mensen gelukkig schijnen te maken, schijnen inderdaad, want in de grond is de crisis van de jeugd die van de ouderen, van gans de maatschappij; een maatschappij gebouwd op idealen die ze zelf heeft verloochend, waar een mooie carrière en de jacht naar bezit en comfort het geluk moeten waarborgen, waar film en toerisme gretig worden verteerd als vlucht voor eigen onvoldaanheid.
De ouderen mogen de aanklacht van de jongeren, onze aanklacht, niet langer meer negeren of veroordelen, ze moeten eindelijk gaan denken en handelen. De jeugd heeft andere dromen, andere verwachtingen, en is niet het ergste kwaad voor een maatschappij om datgene te verliezen wat men haar “toekomst” noemt. En heeft Bob Kennedy niet gezegd dat ze edelmoediger, idealistischer en intelligenter is dan vroeger? Anders, zegt hij, kan ze niet leven zoals ze nu leeft, anders kan ze niet doen, wat ze nu heeft gedaan.
Inderdaad, wij jongeren in de U.S.A. als hier in West-Europa roepen en schreeuwen om een nieuwe maatschappij, waar eindelijk, twee honderd jaar na de Franse revolutie, eerbied zal worden betoond voor de menselijke waardigheid, voor echte vrijheid, voor ware democratie. We hebben angst van de wereld van nu die voor ons geen zin meer heeft, en geen geluk meer waarborgt, en hebben we daar uiteindelijk geen recht op?
Bob Kennedy was het symbool van de mogelijkheid van verandering, van de hoop op een nieuwe wereld. Hij werd neergeschoten. Mensen sterven, ideeën echter zijn onsterfelijk, putten we daaruit onze diepste kracht”.
Eric Van Rompuy
Student Economische Wetenschappen – Leuven